jongens sprongen op de fietsen. Vooruit ging het weer.
,,Houd je goed, jongens," riep de boer, „en schrijf me eens een briefkaartje, om te vertellen hoe het er mee gaat. En als jelui weer eens in de buurt komt, dan wip je maar eens aan. Ik heb kaas genoeg in de schuur."
„De Trekpot" hobbelde weer over den weg.
Wat zou de dag van morgen brengen?
Toen de jongens een paar uur gereden hadden, bemerkten ze, dat ze in de buurt van het circus kwamen. Overal zag je groote kleurige biljetten op de muren geplakt en met groote letters stond daarop gedrukt: „Circus Salto"! En op een groot plein, midden in de stad, ontdekten ze het circus.
Tjonge, tjonge, wat was dat een groot ding. Middenin stond een reusachtige tent; twee hooge masten staken er boven uit. En daar omheen stonden wel een honderd groote wagens. Alles zat achter een houten hek, dat men als een afrastering er omheen had gebouwd.
„Het is een heele stad!" zei Willem.
„Een reizende stad," zei neef Hendrik.
Ze reden „De Trekpot" een eindje buiten de stad en daar praatten ze nog eens precies over alles wat er zou gebeuren.
„Als je er niet in komt," zei neef Hendrik tegen Karei, „dan moet je onmiddellijk hier terugkomen, want dan ga ik naar de politie en zal net zoo lang zoeken, totdat ik Loebas gevonden heb. Kom je dus niet terug, dan weten we, dat je geslaagd bent."
„En wanneer zie ik jelui dan weer?" vroeg Karei.
Nu het groote avontuur beginnen moest, werd hij toch wel een klein beetje zenuwachtig!
„Wij gaan vanavond naar de voorstelling," zei neef
57