Dat gaf een gejoel en gejuich van vreugde.
״Duimelot is in het water gevallen," riepen de jongens.
En Edo, die op alles een liedje wist, begon te zingen:
„Alle eendjes zwemmen in het water, Falderalderiere, Falderalderiere. Alle eendjes zwemmen in het water, Fal, fal, falderaldera!"
Maar neef Hendrik vond het zoo leuk niet. Hij vond het heelemaal niet noodig om te zingen.
Hij krabbelde uit den vijver overeind en ging naar „De Trekpot".
„Ik ga me verschoonen, jongens," riep hij, „blijf jelui maar even doorspelen!"
En het spelletje met Loebas begon opnieuw.
Na een half uur waren de jongens doodop van het stoeien. Zelfs Loebas scheen vermoeid te zijn. Zijn tong hing hem uit den bek.
„Uitrusten jongens!" commandeerde neef Hendrik.
De jongens kleedden zich in den wagen weer aan. Toen ze aangekleed voor het huis kwamen, had de boer in de schaduw van de boomen een groot glas melk voor elk klaar gezet.
Dat smaakte!
Rustig zaten ze bij elkander. Het was warm en zij voelden hun armen en beenen nog van het wilde spelletje van straks.
Opeens hield een klein auto'tje voor de boerderij stil. Een raar klein wagentje was het. Voorop zat maar één groote lamp inplaats van twee en het heele ding had meer weg van een tor dan van een automobiel. Aan
46