״En nou gaan we met ons vijven er op uit... Willem en Karei en Edo en ik... en Hendrik..."
„Met „De Trekpot" op avontuur...! Hoera!"
„Hoera!" schreeuwden alle jongens en ze riepen het drie keer.
De meester, die juist den hoek van de straat omsloeg, hoorde het gejuich en kwam op het opgewonden troepje af.
„Wie wordt er hier gevild?" vroeg hij.
„Niemand, meester!" riepen de jongens en ze begonnen allemaal door elkander den meester nog eens het heele verhaal te vertellen.
Tjonge, wat zette die meester een groote oogen op toen hij dat allemaal hoorde! Maar je kon ook zien, dat het hem echt plezier deed voor de jongens. Toch moest hij hen eventjes heel fijn plagen:
„En als jelui nu alle vijf blijft zitten?" vroeg hij, maar de jongens begonnen heel hard te lachen en toen hield de meester maar op met zijn geplaag.
„Ik wou maar, dat ik elf jaar was," zei de meester, „dan ging ik met jelui mee," en toen lachten de jongens nog harder. Stel je voor, een meester van elf jaar voor de klas.
's Middags hadden ze aardrijkskunde. En de meester, die zeker nog aan het verhaal van de jongens dacht, ging prachtig vertellen van wat je allemaal zag, wanneer je wandelende of fietsende door Nederland ging trekken.
„Met een auto is het niks gedaan, hoor jongens," zei hij, „die maken maar lawaai...!"
Max stootte Willem aan, die naast hem in de bank zat.
„Toch wou ik maar, dat mijn vader een Fordje had," zei hij.
„We hebben veel fijner," zei Willem, „we hebben immers „De Trekpot"..."
„Niet praten daar, jongens," riep de meester en toen zwegen ze weer.
26