״Tja, 't zou wel kunnen... maar...re... maarre... jullie hebt geen fietsen..."
„Kan je die niet huren?"
„Huren... je zegt daar zoo wat... huren... Hmmm... daar zou ik misschien wel een mouwtje aan weten te passen. Zoo duur behoeft dat niet te komen. En ik heb nog een kennis..."
„Doe 't!" zei Willem.
„Kan reuze worden, jo," zei Karei, „wij met ons drieën voor den woonwagen. Enne... dan noemen we den wagen „De Trekpot"... enne... ik kan reuze goed rijst koken en eieren koken... drie minuten is half zacht en vijf minuten is hard... enne... 's nachts slapen we in den wagen..."
„Stop!" zei neef Hendrik, „we spreken dit af. Jelui gaat naar huis. En als je weet, dat je overgaat, kom jelui bij me terug. In dien tusschentijd ga ik eens neuzen wat die fietsen kunnen kosten. Ik ga eens met jelui vaders en moeders babbelen en als dat voor elkaar komt... nou jong, dan gaan we met z'n drieën er op uit!"
„Snotverjenne," zei Karei. Dat zei hij altijd als hij opgewonden was.
En Willem zei niks. Maar hij keek naar zijn magere beenen. Toen boog hij zijn arm en wees naar de plaats waar z'n spierballen moesten zitten.
Druk pratend gingen de jongens naar huis.
Zou de tocht doorgaan?
Zouden ze de aardigste vacantie hebben van alle jongens uit de klas?
Of... zouden ze „De Trekpot" zien uitrijden... en zelf het nakijken hebben?
Wim en Karei liepen naar huis. Zij waren vol van de gebeurtenissen, die zij en de twee anderen dien avond hadden doorleefd. Zooveel als er dat geweest waren...!
„Weet je nog," zei Willem, „eerst kwam die ver-
19