Zoo werd het eindelijk elf uur.
De voorstelling was afgeloopen. De menschen kwamen uit de tent en keken hun oogen uit van verbazing, want de wereld was opeens heel anders dan straks, toen ze de tent waren binnengegaan. De jongens waren natuurlijk vol belangstelling. Ze stonden bij elkander en praatten over alle mogelijke dingen, die ze zagen. De directeur had hen alleen gelaten; die moest alles nagaan.
״Weet je," zei Edo, ״zoo'n circus is toch ook nog wel wat anders dan alleen maar een beestenspul. Die directeur dat is toch een vent met hersens in zijn kersepit, want je moet zoo'n zaakje als dit toch maar onder de knie hebben."
״Die directeur is niet mis," vond Karei.
Neef Hendrik draaide zich om en sprak: ״Nou moet jelui eens opletten hoe leep of ze dit hier allemaal hebben bekeken. Er gebeurt hier niets of het heeft een reden. Zie je dien wagen daar ginds, daar doen ze niets aan, weet je waarom niet? Omdat het de elec-trische centrale is. Die blijft het langst en ook de wagen met de telefoons."
״Maar de wagens van den directeur zijn al weg," zei Willem.
״Goed," zei neef Hendrik, ״maar de directeur is er nog. Hij heeft mij verteld, dat hij het allerlaatste weggaat en 's nachts in zijn auto den heelen stoet langs rijdt... heen en weer... heen en weer... om te zien, of alles in orde is. Van slapen komt dan natuurlijk niets."
״Hè," zei Edo, ״ik wou maar, dat het al vannacht was, ״zoo'n tochtje in zoo'n groote auto 's nachts over de donkere wegen en met zoo'n langen stoet auto's van het circus, dat zal me lijken."
Zoo verstreek de tijd. Leeger en leeger werd het terrein. Buiten stelden de auto's zich op en toen de klok twaalf uur sloeg was alles gereed.
119