met groote feesten ingehaald. Dan zijn er kermissen in het heele land en dan wordt er overal vuurwerk ontstoken, enfin dan is het er wat je noemt een lollige boel... en van zulk een feestelijkheid moeten wij circus-lui het juist hebben, dat snap je. Om kort te gaan, we waren juist in de buurt... we hadden gespeeld in Egypte en nog een eind verderop, toen de tijding kwam: over drie maanden beginnen ze in Abbessinië met de pret en wij pakten onmiddellijk het heele hudje en mudje bij elkander en zeiden tegen elkaar: daar moeten we bij zijn. Enfin, we waren er bij hoor. We hadden een aardigen tijd, maar warm, dat het er was, warm, daar hebben we hier geen idee van. De negers kan dit niks schelen, die hebben toch zoo wat niets anders aan dan, laat ik maar zeggen, een waterdicht touwtje, maar wij Europeanen, wij willen ook wel een beetje gekleed gaan, waar of niet? Een van onze gasten was natuurlijk... je raadt het al... de Negus. Die had zich prachtig bij ons vermaakt. Ik moest een avondje bij hem op visite komen en we werden de beste vrienden. Wij zeiden gewoon jij en jou tegen elkaar. Ik mocht hem niet meer Sire noemen, maar doodgewoon Negus en als ik erg vriendelijk was, zei ik gewoon Negentje tegen hem. En hij noemde me Directeur of Dirk, ofschoon mijn eigenlijke voornaam Alcibiades is, maar dat vond hij veel te lang. Hij zei altijd: als ik jouw voornaam eenmaal wil uitspreken, moet ik tweemaal ademhalen. Goed, we waren dan de beste vrienden... en toen de tijd was gekomen, dat we moesten weggaan, zei Negentje tegen me:
״Dirk, jongen, je weet nooit hoe een stuivertje rollen kan, maar als je nog eens van je leven zonder werk komt, dan kan je bij mij terecht... al zou ik er zelf voor van mijn troon moeten opstaan, maar in mijn land zal er voor jou altijd een stoel zijn om op te zitten."
112