avond wil ik eens een beetje praten met die jonge snuiters van dien hond. Jelui lijkt me een avontuurlijk stel om zoo een tocht met een woonwagen te maken... Wil je wel gelooven, als ik veertig jaar jonger was, ging ik met jelui mee."
„Heeft u dan nog niet genoeg van de wereld gezien?" vroeg Karei.
„Genoeg... och, wat is genoeg? Het zwerven zit ons in het bloed hé! Mijn vader deed precies hetzelfde als ik... Ik ben in een woonwagen geboren. Ik heb nooit anders dan in zoo'n wagen gewoond... daar ga je aan wennen."
De directeur drukte op het knopje van een electri-sche bel. Er verscheen een gitzwarte neger met dikke roode lippen, witte tanden en glimmend krullend haar.
„Breng een grooten ketel thee," zei de directeur.
De neger knikte, dat het in orde was.
„Dat zou een mooie Pietermanknecht zijn," meende Karei.
„Dat is een rasechte neger," zei de directeur, „die ik zelf uit Abessinië heb mee gebracht... Weet jelui waar dat ligt... precies, in Afrika... Wel, op een goeien dag, dat is nu al weer een jaar of vier geleden... was ik met mijn circus daar in de buurt. Er waren groote feesten in het land, want de oude koning was gestorven ... apropos, weet jelui hoe de koning van Abessinië heet... nee... nou ik wist het toen ook niet hoor, maar de koning daar noemen ze de Negus..."
„De Negus!" herhaalden de jongens.
„Of de Tienus," lachte de directeur, „maar goed... de oude Negus was gestorven en nu gaat het daar zoo in dat warme land, dat ze dan niet direct een nieuwen nemen. Als het land in de rouw is om den dooden Negus, dan wachten ze precies drie maanden en dan komt de nieuwe aan de beurt... dat is dan gewoonlijk zijn zoon... En die nieuwe koning wordt
111