Tegen vijf uur kwamen de jongens, Loebas en neef Hendrik uit het duin terug. Ze hadden eerst een prachtigen fietstocht er heen gemaakt en onderweg natuurlijk over niets anders gesproken, dan over Potter-olie en zijn afstraffing.
Af en toe zei geen van de jongens wat, maar plotseling schoot er dan weer eentje in een lach en dan zeiden de anderen:
״Die denkt zeker aan de broek van Potterolie!" en zoo was het dan ook.
In het duin speelden ze een paar fijne spelletjes. Schuilhokje-met-verlos natuurlijk en ook roovertje. Maar toen ze flink vermoeid waren, zochten ze een rustig plekje ergens in een duinpan en daar gingen ze liggen.
״Hier gaan we fijn een uurtje uitrusten," zei neef Hendrik, ״en je hoeft niet bang te zijn voor Potterolie, want die durft toch niet in de buurt te komen als Loebas de wacht houdt."
Eerst praatten ze nog wat met elkander, maar allengs hield de een na den ander zijn mond en het was geen kwartier later of ze sliepen allemaal. Loebas lag bij hen in de buurt. Het beest had de oogen gesloten, maar er kon geen konijn over het zand glippen of Loebas tilde den kop op en keek of er onraad dreigde.
Neef Hendrik was het eerst van allen bij de hand.
״Opschieten jongens," riep hij. ״Het is over vieren. We moeten nog naar de stad terug. We moeten ons potje voor vanavond nog koken en om zeven uur moeten wij immers naar het circus, om den directeur op te zoeken."
De jongens klopten zich het zand van de kleeren, pakten hun fietsen en voort ging het weer, terug naar de stad.
Vijf uur sloeg de torenklok toen ze daar aankwamen.
104