angst gehad, dat de portier beneden het schip uit de koers zou gooien, maar dat gevaar is bezworen.
״Wenschen de heeren nog wat?" vraagt Hok־ kert weer.
״Tja", piept de stem van Hoornstra, ploeter־ aartje aan een krant met een wereldnaam. Met zijn blauwe oogen kijkt hij hulpeloos rond. Dan zegt hij: ״Kan je ons nog niet wat meer bijzon־ derheden geven van die bloedplas. Het is zoo'n godvergeten schijntje wat je ons verteld hebt. Die baas van mij wil bloed zien, dat weet je nu eenmaal. Als ik van dit geval niet een paar kolom fok, ben ik de pisang. Ambtshalve zijn we nou eenmaal allemaal sadist. Vandaag of morgen drukt hij de krant nog met roode inkt en zet־ie in den kop: gedrukt met het bloed van het slacht־ offer. Dus Hokkert, vertel op: was het bloed nog warm, of was 't alleen maar gestold?"
״Weet ik niet____ Kan er in het voorloopig
rapport niks van vinden."
״Kan me ook niks verrotten", zegt Hoornstra,
״bloed of geen bloed____ twee moorden, dat
wordt sowieso een prachtverhaaltje.... krijg ik morgen weer van dien rotbaas een veer op m'n hoed. Ook jammer, dat ze dat lijk gemoerd heb־
ben---- zat verdomme־nog־toe minstens een
kolom in____"
83