Dat was de zooveelste vergissing van een heele reeks. Eerst de verwekking van Jacobus Frede־־ ricus; toen zijn geboorte, daarna zijn vak!
Jacobus Fredericus de Brie ploeterde een beetje bij een leeraar M.O. Boekhouden. Hij scharrelde wat met Engelsche leerboekjes. Hij leerde een beetje stenografie en schrijfmachine־־rammelen. Als er in een advertentie stond, dat sollicitanten met algemeene ontwikkeling den voorkeur hadden, klopte zijn hart van verwachting.
Antwoord kreeg hij alleen maar, als er nijpend gebrek was aan kantoorbedienden. Twee keer had hem een schijnsel van dat wonder verwarmd; in beide korte periodes van warme stal en drie keer in de week een schoone boord, zat nochtans elk uur de bestaansonzekerheid, een sombere kobold, zwaar op zijn schouders.
Kwam je zónder, liep je lang genoeg op de bikkels, dan kreeg je steun. Negen gulden in de week... da's een sloot geld, Jacobus Fredericus de Brie! Je werkt er niet voor; je pakt het maar aan en verteert de centjes der gemeenschap. Negen gulden elke week weer aan! Jawel, morgen brengen!
Van je negen pop gaat véél af voor je kunt zeggen: ״.. . enne dat heet De Brie!" Al is 't nog zoo weinig, huur, ditjes en datjes; en dan moet je ook nog twee kwartjes op zij leggen voor post־־
6