Herr Heldt kijkt naar Maurice Turfh. Knipoogt en lacht. Maurice voelt zich niet op zijn gemak. Hij heeft hier in deze blauwe salon eigenlijk niets te maken. Met een brutaal gezicht is hij over den looper־met־de־sterren naar boven geglipt.
״Pers!"
„Ga Uw gang, meneer!"
Nu kan hij niet tegen het milieu van den hemel op. Ligt hij in een luien stoel en trilt van angstige spanning. Een jaar lang hebben Josephine's kaar־ ten hem tegenover zich zelf gelegitimeerd. Nu weet hij ineens, dat een pijler onder de Moerdijkbrug wrak is en op inzakken staat....
Daar is Josephine!
Ze trippelt bedrijvig van den een naar den ander. Haar nagels zijn zilverkleurig tegen het bruin van haar huid. De palm van haar hand is roze; Maurice wordt er warm van; „Souvenirs de Biariz".
Josephine geeft handdrukken.
„Ah.... monsieur.... comment־allez־vous?"
„Ah, how־dee־do____ o trés bien.... ah fabel־
haft!"
Maurice staat op. Verlegen. De Moerdijkbrug wankelt.
„Ah, monsieur---- how are you____ glad to
meet־yer" en ze is alweer bij den volgende.
Maurice heeft zij niet herkend. Hij is een man־
28