ik den brief maar even zelf gaan brengen... enne misschien kan ik dan meteen eens met meneer spreken... je kan niet weten hoe een koe een haas vangt... enne zonder kruiwagen vaart niemand wel... enne hier is־־iel"
Het is een waterstraal; de Amerikaan staat onder de douche en geeft geen krimp. „Zoo", zegt־־ie alleen maar, „geef op dien brief!" „Please!"
Jacobus is nog steeds beleefd en onderdanig. Zijn grootvader heeft immers met zijn petje in de hand in de kamer van de regenten gestaan. En Jacobus' postzegelkas heeft nooit willen kloppen. De weinige bazen, die hij had, zetten allemaal zóó'n bek op tegen hem. Konden ze hebben, die lefkerels van niks!
De Amerikaan leest; eerst nonchalant, dan aan־־ dachtig.
Pas op, Jacobus! De tram met den open bij־־ wagen gaat immers eindelijk voorbij.
De stang grijpen en opspringen, jongen, voor het te laat is!
Jacobus Fredericus de Brie is in één seconde van een bloodaard een brutale hond geworden. De Hollandsche Amerikaan leest. Jacobus gaat in een grooten stoel zitten. Grijpt het pakje „Camel"
16