te lijden en als het nodig is, kan ik altijd nog iets oversturen . . . maar ik ga weg." Hij ging naar Amerika.
Af en toe kwam Duplikaatje nog bij ons op bezoek om een brief voor te lezen, die ze van Jacob had ontvangen. Hij woonde in New York, maar hij dacht niet, dat hij daar lang zou blijven . . .
In 1948 stuurde „Het Vrije Volk" mij naar de Nederlandse Antillen, Suriname en naar Venezuela. Op zo'n zwerftocht door vreemde landen, bemerk je pas goed hoe twee wereldoorlogen en revoluties de volkeren door elkander hebben geklutst. Landverhuizers zijn er door alle eeuwen geweest. Maar de slachtoffers van politieke vervolging en rassenhaat, zijn emigranten van een bijzonder slag. Schijnbaar gaan ze volkomen op in het volk, dat hun gastvrijheid heeft verleend. Maar ergens in hun persoonlijk leven hebben ze een hokje gereserveerd, waar ze zich zelf kunnen zijn. Zich zelf, dat wil zeggen: zoals ze vroeger waren voordat de onverbiddelijkheid hen dreef over oceanen en woestijnen. Ze wonen op het Westelijk Halfrond en kijken altijd met één oog naar het oude Europa. Ze dragen het verleden in hun hart; het sterft niet. Ik zat in Caracas, de hoofdstad van Venezuela, in het café van ,Hotel Ambassador', toen een kwiek mannetje bij me kwam staan en in het Duits vroeg of hij mij een glas verkoeling mocht aanbieden. , ,Jawohl," zei ik, „Sie sind wohl ein Deutscher ..." „Nee," zei hij, „ik ben een Tsjech . .. Bent U Duitser?" „Hollander," zei ik.
Dat had hij wel vermoed. Hij had in elk geval dadelijk gezien, dat ik beslist geen Zuid Amerikaan was. Hoe hij
97