Dan weer hoorden we, dat hij een kapitaal had verdiend op de beurs.
Jonas en Duplikaatje verhuisden uit de Markensteeg naar de nieuwe buurten achter de Muiderpoort. Want Jacob was een goed kind van zijn ouders, die hij liet meedelen van zijn geld.
Af en toe z;agen we hem nog wel eens. Hij bleef honden-mager. En zijn bewegingen waren hoekiger dan ooit. Zijn ogen schenen altijd iedereen en alles te taxeren. Alsof hij voortdurend op de loer lag en dacht: ״Wat is die man waard? Voor hoeveel is die of is d&t te koop."
Maar ik geloof niet, dat veel mensen hem kenden, zoals wij. Hij mocht dan op weg zijn een rijk man te worden, als er bij ons thuis over hem werd gesproken, klonk er altijd een toon van medelijden door onze woorden heen. ״Op Jacob hoeft niemand afgunstig te zijn," zei grootmoeder, ״als het er op aan komt is hij er erger aan toe dan zijn vader Jonas. Die was alleen maar sjlemielig, maar hij was geen sjlemiel. .. Jacob heeft geluk in zijn zaken ... en toch is hij een sjlemiel en dat zal hij zijn hele leven blijven .. . nebbisj . . .
Een paar jaren voordat de ramp van 1940 over Nederland losbrak, kwam Jacob weer op een avond bij ons thuis. Om afscheid te nemen.
״Ik ga weg," vertelde hij, ״eerst naar Amerika... en
daarna zullen we wel verder zien."
״Waarom?" vroeg vader, ״je hebt hier toch rijk je
brood."
״Voorgevoel," lachte Jacob, ״ik moet weg . .. weg uit het land . . . Het is net alsof ik word geroepen . . . Voor mijn vader en moeder en mijn zusjes en broertjes heb ik gezorgd. Die hoeven de eerste paar jaar geen honger
96