daar . .. nou weten jullie waarom ik geld wil hebben." ״Nebbisj," zei grootmoeder meewarig. Jacob's toekomstplannen bleken vrij eenvoudig te zijn. Geld kon je alleen maar verdienen met handel, niet met hard ploeteren in een klein winkeltje. Kopen en verkopen in het groot.
„Als ik dat winkeltje heb opgewerkt tot een goed lopende zaak, verkoop ik de nering. Juffrouw Schaap krijgt eerlijk haar aandeel... en ik begin iets anders." „Wat dan?" vroeg moeder.
„Weet ik nog niet," antwoordde Jacob, „en dat doet er trouwens ook niets toe. Misschien begin ik weer ergens een andere zaak ... en als die is opgewerkt, doe ik ook die weer van de hand. Ik werk om te verkopen, niet om in een winkeltje te blijven zitten. . . Een winkeltje is een stinkeltje."
„Je bent veel te rusteloos voor een zakenman," zei moeder.
„Rusteloos is het woord niet," weersprak Jacob haar, „ik ben met honger geboren ... en die honger gaat nooit meer weg... als mijn maag vol is, heb ik nog honger. Honger naar de hele wereld en naar alles wat er op is. .. honger naar wat andere mensen bezitten .. . Jullie kunt niet beseffen wat dat is." „Misschien tóch wel," zei moeder rustig.
Jacob's verdere loopbaan in het zakenleven werd een duizelingwekkende klauterpartij van de ene onderneming naar de andere. Hij werd koopman in alles wat ongeregeld was, in alles waar geld mee te verdienen scheen. Soms bereikte ons het gerucht, dat hij een verlies had geleden, waarvan een gewoon mens nooit zou kunnen herstellen. Maar Jacob was geen gewoon mens-
95