broodjes en vlees van de eerste kwaliteit. Maar dat was niet het hele voorstel. Op alle diamantslijperijen had je leerjongens en boodschappenlopers, die voor de werklieden broodjes en gebakjes moesten inkopen. Die kochten ze in alle mogelijke winkeltjes. Jacob had echter het plan de verkoop op de fabrieken in één hand te nemen. Hoe? Doodeenvoudig! Hij zelf zou met minder winst genoegen nemen, en de leerjongens en lopers zouden procenten krijgen; van hem! Het enige wat hem ontbrak tvas geld. En kon meneer Schaap hem nu duizend gulden lenen ... of lenen, was eigenlijk niet het goede woord. Meneer Schaap kon aandeel krijgen in de winst.
״Nee," zei meneer Schaap resoluut, „ik denk er niet over. Ik ben geen millionnair en de paar centen, die ik heb, zitten vast. . . daar kan ik niet aankomen. Het spijt me heel erg, jongen, maar van mij krijg je geen cent." Van de hele affaire zou niets gekomen zijn, als juffrouw Schaap niet bij dat gesprek tegenwoordig was geweest. Toen haar man zo kortaf zei, dat hij geen cent in die broodjes-met-vlees-winkel wilde steken, had ze gezegd: „Hoor eens man . .. wat jij met het geld doet, moet je zelf weten . .. maar ... eh ... ik heb zelf nog een klein spaarpotje ... niet veel, net genoeg om er een avontuurtje mee te wagen ... enne ... ik dacht zo: waarom zou ik niet meedoen."
Kort en goed, meneer Schaap had gezegd, dat een vrouw geen eigen kapitaal kon bezitten, en dat dus dit spaarpotje ook van hem was. Maar toen had juffrouw Schaap beweerd, dat ze geen slavin van haar man was, en dat de wereld niet stilstond, maar vooruitging. Als zij elke week op het huishoudgeld zoveel had uitgezuinigd, zonder dat haar man er iets van had kunnen merken, en
92