Moeder zei tegen mij:
״Ga eens naar één hoog en vraag of Duplikaatje een pan gebakken aardappelen kan gebruiken". Ik bracht de boodschap getrouwelijk over. Duplikaat-je's reactie was onveranderlijk dezelfde. Ze gaf mij geen antwoord, maar ze liep met me mee naar twee hoog. Ze kwam even aan moeder vertellen, dat ze het aanbod zeer beslist niet kon aannemen.
„Een mens zou haast gaan denken, dat ik doodstervend arm ben" verontschuldigde ze zich. Ze bleef weigeren, voor de vorm. Moeder bleef aanhouden, niet voor de vorm. Iedereen in huis wist van te voren hoe dat spel van woorden en tegenwerpingen zou aflopen. Als er dan lang genoeg in schijn gekrakeeld was, gaf Duplikaatje zich met een zucht gewonnen:
„Nou goed dan . . . Uw eten ruikt zó lekker ... en mijn Jonas, die schat, is zó verzot op gebakken aardappeltjes .. . als ik U niet ontrief. . . stuurt U me straks dan maar een bordje . . . maar beslist niet meer". Het werd nooit een bordje, maar altijd een pan vol. ׳ Ik geloof, dat Jacob meer bij ons thuis at dan bij Duplikaatje. Hij was van een onverzadigbare honger bezeten. Die niet te stillen eetlust was het meest opvallende aan hem. Voor het overige was hij een jongen, zoals er dertien in een dozijn gaan. Evenmin als zijn 1 moeder was hij met een groot verstand begiftigd. Maar zijn onbedwingbaar verlangen naar eten, steeds meer eten had bij hem een soort dierensluwheid doen ontstaan.
Hij bewoog zich ietwat ongemakkelijk, ofschoon, voor zo ver ik weet, hij niet met een of ander lichaamsgebrek behept was. Zijn bewegingen waren hoekig. Hij liep als
86