De draaideur. Maar het portiershokje is leeg. Waar is Lezeman?
In het holklinkende trappenhuis hangt rumoer van schuifelende voetstappen en luide stemmen. Er zijn nu allerlei kantoren in het gebouw gevestigd. Onderhuurders. De Bond zelf heeft aan een paar kleine rommelige vertrekjes meer dan genoeg. Die kamers zijn alles wat er over is van: ons Gebouw.
״We zijn niet meer dan een schim van wat we vroeger waren," zei een van het bondspersoneel tegen me, treurend. „Zestien honderd leden met de leerlingen mee, dat is alles wat we over hebben. De rest is weg." In de hal prijkt de bronzen beeltenis van Henri Polak. De bibliotheek is verdwenen. Weggehaald. Door de Duitsers of hun helpers, wat doet het er toe? Volkomen vernietigd.
„Heb jullie nog zo'n catalogus met de inleiding van Michel van Campen?" „Er is niet één exemplaar van over." „En het boekje met de foto's van de wandschilderingen?"
„Eén exemplaar hebben we weten te redden." Maar, Gode zij lof en dank, de wandschilderingen zelf zijn behouden gebleven. De Bond heeft ze nog pas-laten schoonmaken. En op haar stokoude dag is Hen-riëtte Roland Holst naar het Gebouw gekomen om ze nog eens te zien.
Langs een achtertrap gingen we naar boven, naar de bestuurskamer. Hetzelfde ameublement van vroeger. Hetzelfde kleed over de tafel. Hetzelfde gele tapijt op de vloer. En aan de wand de prachtige schilderingen. „De Sterke Uren," een jonge man, die zich aangordt voor de grote tocht door het leven.
76