Maar zijn gedachten gingen uit naar de laatste pleisterplaats, niet naar de thuishaven. De Joden in Polen moesten als minderheid bij wet en verordening worden erkend, met alle rechten en alle plichten. Ja, ook plichten. De Bund wilde Polen tot een socialistisch vaderland maken, ook voor de Poolse Joden.
Meneer Maandag heeft me deze staatkundige denkbeelden vele malen uitgelegd. Veel tegen-argumenten kon ik niet te berde brengen, want, eenmaal op zijn stokpaardje, liet hij me niet aan het woord komen, maar hij heeft me nooit kunnen overtuigen. Toen verscheen, in de dertiger jaren, in een Frans dagblad een grote reportage van Albert Londres, die een reis door Oost Europa had gemaakt en bijzonderlijk de toestand van de Joden had beschreven. Ik vertelde meneer Maandag iets uit deze artikelen. Toen de reportage later in boekvorm verscheen, en er ook een Nederlandse vertaling uitkwam, ״De Wandelende Jood is thuis", heb ik een exemplaar aan de schoenmaker ter lezing gegeven. Hij las het met een critisch oog, ofschoon hij sinds zijn zesde levensjaar nooit een voet in het Oosten van Europa had gezet. Maar zo innig was zijn geestelijk contact, dat hij met werkelijke kennis van zaken het geschrevene aan een nauwkeurig onderzoek onderwierp. Zijn eindoordeel luidde:
״Die man heeft een hart, maar hij kan niet in het hoofd van een Poolse Jood kruipen. Hij heeft alles gezien en alles eerlijk verteld, maar begrepen heeft hij niets. Je moet er zelf heengaan. Dan zul je zien, dat ik gelijk heb."
Zo dank ik aan onze schoenmaker het denkbeeld van een journalistieke onderzoekingstocht in Oost Europa, waartoe ״Het Volk" me in 1932 in de gelegenheid stelde.
51