zoon was. David noemde meneer Maandag en zijn vrouw: vader en moeder.
Hij bracht het kind fatsoenlijk groot. David ging naar school en toonde zich een uitermate intelligente leerling. Altijd de eerste van de klas. Toen hij zijn loffelijk ontslag had gekregen, vond de hoofdonderwijzer, dat hij naar de H.B.S. moest. Hij kwam zelf naar de Manegestraat om het te bepleiten.
״Meneer Maandag, het zou jammer zijn, wanneer David niet kon dóórleren. Die jongen heeft een studiekop. Ik denk, dat hij dat van zijn vader geërfd heeft," zei de hoofdonderwijzer met een knikje naar de twee boekenkastjes.
״Ja," zei meneer Maandag, en hij glimlachte mild. De hoofdonderwijzer dacht, dat hij zich gevleid voelde. ״David wil dokter worden," ging hij verder. ״Ik ben een arm man," zei meneer Maandag, ״het gaat niet alleen om de kosten van de studie, maar mensen zoals ik kijken altijd uit naar de dag, waarop de kinderen met geld naar huis zullen komen." ״Er is misschien een studiebeurs te krijgen," vertelde de hoofdonderwijzer, ״maar dan zult U het heel wat jaren zonder kostgeld van David moeten stellen. Enne ... zo'n jongen moet gekleed worden en zo; dat komt niet van de studiebeurs."
David studeerde flink. Maar geld dat die studie aan meneer Maandag kostte...
Om er iets bij te verdienen, creëerde meneer Maandag toen een nieuwe nevenfunctie. Hij was namelijk meer dan een verzinner en verteller van anecdotes; meer ook dan een man van het Wijze Boek; meer ten slotte dan een beoefenaar der natuurwetenschappen. Meneer Maandag maakte ook gedichten! Niet, dat hij Kloos of
44