״Ik mis liever een arm dan dat ik dat boek verlies," zei hij.
Hij beweerde, dat een exemplaar ervan zelfs in de beroemde Straschun-bibliotheek in Wilna niet voorradig was.
In het andere boekenkastje vond men slechts natuurwetenschappelijke werken. Maar de keuze van die werken scheen door een middeleeuwse alchemist te zijn geschied. Allemaal stok-oude folianten. ״De Natuurkundige Lessen van de Abt Noliet"; en ״Over de Gedragingen van Kwikzilver bij Volle Maan" of: ״De Magneetsteen en de Schorpioen, Verhandeling over Werktuigen, die geen Voortbeweging behoeven". Boeken van ietwat jonger datum stonden niet in dat kastje. Meneer Maan-dag's belangstelling voor de natuurwetenschappen was dus nogal uit de tijd. Als onderzoeker leefde hij minstens drie honderd jaar te laat. En het doel van zijn studie mocht ook niet bepaald modern heten. Want: hij zocht naar het perpetuum mobile. In een rommelig loodsje achter het keldertje lagen de overblijfselen van geknutselde werktuigjes. Op de planken stonden jampotten, grijs van het stof. Geheimzinnige poeders en mengsels zaten er nog in. De werkplaats van een alchemist. Die rommel stamde uit de tijd, toen meneer Maandag meende, dat het onvindbare langs de weg der proefondervindelijkheid te vinden was. Maar van die dwaling was hij radicaal genezen, toen hij met zijn geknoei het huis bijna in de lucht had doen vliegen. Hij experimenteerde nu niet meer. Hij zocht naar het perpetuum mobile uitsluitend langs theoretische weg. Eerst de studie; de prac-tijk moest maar even wachten. Zijn avonduren verdeelde hij tussen de Talmud en de lessen van de abt Noliet. Nieuwerwetse mensen zouden door zodanige tweeslach
42