natuurlijk menig keertje vrij krap. Trots dat ze er op was! ״Laten ze het een weduwvrouw maar eens nadoen," snoefde ze. Van valse bescheidenheid heeft ze nooit veel last gehad.
Ze kwam uit een gezin van zeventien kinderen. Veertien daarvan stierven, voordat ze vijf jaar oud waren. Grootmoeder heeft die veertien broertjes en zusjes eigenlijk nooit gekend.
״We komen van een sterk geslacht," zei ze, ״mijn moeder is negen en negentig geworden. En als ze niet van de trap was gevallen, leefde ze nog."
Als iemand haar dan herinnerde aan de veertien uit dat sterke geslacht, die toch blijkbaar niet zo stevig waren geweest, zei ze:
״Nou ja, ziekten kunnen voorkomen." Om een antwoord was ze nooit verlegen. Het kwam altijd snel, en meestal was het raak. Soms kreeg je de indruk, dat ze meer waarde hechtte aan de snelheid dan aan de juistheid.
Bij ons thuis noemden we de mensen van grootmoeders generatie altijd: de ouwerwetse mensen van vroeger. Tussen haar generatie en die van haar kinderen viel een duidelijk onderscheid waar te nemen; een veel groter verschil dan er tegenwoordig tussen opeenvolgende geslachten voorkomt, hoe diep dat laatste dan ook moge zijn. De ouwerwetse mensen van vroeger leefden met de levenden. Ze waren allesbehalve wat men tegenwoordig ״gespleten persoonlijkheden" pleegt te noemen. De doden kregen de eerbewijzen en de hulde aan de nagedachtenis, die hun toekwam. Maar daarvoor waren vaste tijdstippen in het jaar. Eenmaal per jaar ging grootmoeder naar de oude Joodse begraafplaats op Zeeburg. Dat was omstreeks het aanbreken van het Joodse nieuwe
11