״Arie, jij moet scherpschutter worden."
Het aantal ratten, dat Arie heeft doodgeschoten, moet
in de duizenden lopen. En ik weet ook stellig, dat hij
ratten haatte. Hij danste van plezier, wanneer hij er
weer eentje had neergeschoten. Maar scherpschutter?
Daarvoor voelde hij niets.
״Ik word slager," zei hij.
En ik herinner me ook nog, dat Arie onze meester, Snotje, beslist haatte. Destijds vond ik dat al een onbegrijpelijk verschijnsel, omdat Arie in het geheel niet bij die ranselende paedagoog in de klas zat. Hij zelf had een aardige onderwijzer, die best met zijn klas overweg kon. Maar om een of andere voor mij destijds onverklaarbare reden, voelde Arie zich solidair met ons, de slachtoffers. Hij kon huilen om een pak ransel, dat een andere jongen had gekregen en waarbij de getuchtigde zelf geen traan had gestort. Hij was een stille rare jongen.
Dat is zo ongeveer alles wat ik me van Arie herinner uit de dagen, toen we samen op school 10 gingen. Voor het overige weet ik zeker, dat in het gezin van Aaltje de normale harmonie heerste van elk gezin, waar wel eens een klein ruzietje voorvalt, zonder dat men daar ernstige betekenis aan behoeft te hechten.
Aaltje sprak bij voorkeur Fries. Naar ik later heb begrepen: boerenfries. Dat was haar moedertaal, zogezegd. In de stad leerde ze er snel genoeg Nederlandse woorden bij, en nog sneller een handvol Jiddisje termen. Maar als ze sprak, konden de mensen onmiddellijk de conclusie trekken:
״Aaltje is een buitenpoepie."
Wanneer ze echter snel wilde spreken, en vooral als ze kwaad was, verviel ze vanzelf in de taal van haar
114