de mars thuis laten; die dreef een rijdende winkel in goederen van de meest uiteenlopende aard. In een verre omtrekt waren ze het enige Joodse gezin. Maar ze hadden het er best. Goeie mensen woonden overal in Friesland; en nooit lastig met betalen. De rest van de familie hokte in Amsterdam. Natuurlijk was er wel eens gevraagd:
״Waarom komen jullie niet naar de grote stad wonen?" Maar Aaltjes vader weigerde beslist. In Friesland wist hij wat hij had. Een ruim huis. Frisse lucht. En een beste broodwinning. In Amsterdam moest hij nog maar afwachten wat hij zou krijgen. Aaltje was voorbestemd om de nering van vader over te nemen. Ze had aanleg voor de handel. Maar de mens maakt plannen en de Grote Plannenmaker voert zijn eigen plannen uit. Toen Aaltje eens voor een paar dagen vacantie naar Amsterdam kwam, ontmoette ze bij een tante haar neef Hartog. Een kwieke knaap, die hals over kop besloot zonder haar niet meer te kunnen leven. Daarmee bewees hij in elk geval zijn goede smaak, want Aaltje was een kittig deerntje. Zij had in haar jonge leven bijna uitsluitend boerenjongens gezien. Veel bedenktijd had ze niet nodig om te weten, dat ze diep onder de indruk was van die stadse Jood. Voordat ze naar het boerenland terugreisde, was het tussen die twee beklonken.
Beklonken .. . dat wil zeggen: op een kleine kleinigheid na. Hartog weigerde beslist naar Friesland te verhuizen. Hij kon niet buiten de stad. En Aaltje verkoos liever in Friesland te blijven. Ze dacht, dat ze in de stad nooit zou kunnen aarden. Het verkeer was er zo druk, al die rijtuigen en die honderden mensen, die door elkander langs de straten liepen. Hartog probeerde haar te over-
111