grutterij in de buurt. Er was altijd wel een jongen, die thuis een muis wist te vangen. Dan rukten we de deur van de winkel open, smeten het diertje naar binnen en renden hard weg. Dat noemden we: Snotje pesten. Zijn zuster trof de wraak, die we op hem niet konden doen neerdalen. Maar ja, ten slotte behoorden we tot het volk, dat de zondebok heeft uitgevonden. Toen mijn vader en moeder met ons gezin in de Rapenburgerstraat kwamen wonen, moet de straat, in maatschappelijk opzicht, in een soort overgangstoestand hebben verkeerd. De tramlijn van lijn 7 werd aangelegd en er kwam asfalt. Dat was weelde, waarin rijke en arme bewoners van de straat gelijkelijk deelden. Voor het overige viel de scheiding tussen behoeftigen en welgestelden niet gemakkelijk te maken. Het oog ziet niet alles; en de schijn bedriegt. Dat brengt me op het eigenlijke verhaal, dat ik wilde vertellen: de geschiedenis van Aaltje, de groentevrouw, haar man Hartog en haar zoon Arie.
Aaltje was in vele opzichten anders dan de meeste bewoners van de straat. Maar ook al kan niemand achter de gevels van de huizen kijken om te zien wat er in de huisgezinnen voorvalt, als de deuren gesloten zijn en de gordijnen neergelaten .. . toch had niemand enig vermoeden van het grote drama, dat zich in haar huis moet hebben ontwikkeld, langzaam, langzaam, jaren achter elkander, totdat eindelijk de uitbarsting kwam en iedereen er over sprak.
Tot aan de kennismaking met de jongen, die later haar man geworden is, had ze in Friesland gewoond. Op het platteland. Ze noemde zichzelf: ״een jiddisje famke." Haar grootvader had met een mars op de rug levensmiddelen langs de boerderijen gevent. Zijn zoon kon
110