school gingen, te bewegen ten onzen gerieve stukjes te draaien. Die knaapjes plaatsten zich dan op straat voor zo'n rooster en schreeuwden tijdens onze lesuren, door onze kachelroosters, allerlei declamaties, die ondubbelzinnig verrieden, dat ze volkomen op de hoogte waren van de eigenaardigheden van onze klasse-onderwijzer. Dank zij de samenwerking tussen ons, deze joggies en de luchtroosters, verkeerde onze meester nier. in het onzekere omtrent zijn scheldnaam noch omtrent de motieven, die deze naamgeving hadden beinvloed. Kinderen zijn wreed. Het kwam geen seconde bij ons op, dat we de man vroegtijdig het graf intreiterden. Achteraf gezien was hij een stakker. Een man, die zijn klas met schoffies niet baas kon. Hij had beter straatveger kunnen worden. Hij miste de geschiktheid voor het onderwijzersvak en hij wist het. De vieze beweging van zijn rechtermouw langs zijn neus, was, zeer waarschijnlijk, wat de psychologie een vluchthandeling noemt, een gevolg van zijn gespannen zenuwachtigheid en van het tergende besef, dat hij elke strijd met de veelkoppige vijand in de banken verloor. Zijn collega's in die turfloods waren onderwijzers van een gans ander slag. Ik zou dan ook niet graag de indruk wekken, dat Snotje representatief mocht heten voor het onderwijzersgilde van veertig jaar geleden. Maar intussen zaten wij, zijn leerlingen, met het geval.
Men zegt wel eens, dat kinderen snel vergeten; die stelregel gold dan in elk geval niet voor de gevoelens, die wij jegens onze meester koesterden. Die bleven ons vergezellen, ook als we 's middags de schooldeur achter ons hadden dichtgeslagen. We kenden nog wel andere middelen om onze afkeer van Snotje te verwerken, buiten de schooltijden. Zijn zuster dreef namelijk een
109