om een tafeltje. Die waren alvast begonnen met hun partijtje Skat.
We hebben gepraat over de dagen van weleer, toen het bonte leven nog over de Kurfürstendamm schoof en de Duitse Joden in de waan leefden, dat ze Joodse Duitsers waren geworden. Toen zei een van hen:
״Aber hier in Caracas wohnt doch . .." en hij noemde een nogal Spaans klinkende naam, „das ist doch ein Hollander. Der wird sich frohen Ihnen ,mal zu begegnen."
En, zeer weinig Zuid Amerikaans, dribbelde hij meteen naar de telefoon, draaide een nummer en begon een rad gesprek, half in het Spaans, een kwart in het Engels en verder wat verhaspeld Duits. „Der Herr kommt sofort..."
Toen de nieuwe bezoeker binnenkwam, herkende ik
hem onmiddellijk:
Jacob!
Nog altijd mager als een koperdraad. Nog altijd onrustig. Hoekig en schokkend met armen en benen. Schichtig rondkijkend in het vertrek. Taxerend, als vroeger.
Het weerzien was hartelijk. In zoveel jaren hadden we elkander niet meer ontmoet.
Die avond hebben we oppervlakkig gepraat over wederzijdse kennissen van vroeger. Over zijn vader en moeder en broertjes en zusjes. Allemaal wég! En de volgende middag moest ik bij hem komen lunchen. Daar was geen ontkomen aan. Hij zou wel een auto naar „Ambassador" sturen. Zijn landgoed lag bijna een uur rijden buiten de stad. „Landgoed?"
99