DAAR BEN JE NOG VEEL TE JONG VOOR
Heinz Kaufmann
DIT is het jaar 1933. In Duitsland is de jacht op mensen van staatswege heropend. Op de Kurfiirstendam schreeuwen geüniformeerde drijvers het wild naar één kant. 'Ich bin Jude, ich bin ein Dieb, ich bin ein Saujude.' De politie van de wereldopinie leent gemakshalve het blinddoek der justitie: see no evil, hear no evil, en ze doet nog minder. In Nederland zijn we diep geschokt, maar we verzinnen flauwe grapjes over de Joodse vluchtelingen uit het oosten. Zij zijn zo Duits! Twee Duitse Joodse vluchtelingen worden door de Nederlandse marechaussee weggeleid. Zegt de een: 'Unsre S.A. marschiert doch besser!'
Veel refugié's hopen per vliegtuig binnen te sluipen. Schiphol, vergaarbak der ellende. De concurrentie dwingt krantenmensen vierentwintig uren per etmaal daar rond te lummelen. Leed zoeken. Schooien naar vette koppen voor de ochtendbladen. Voddenrapers der nieuwsgaring, op een laag salaris maar met een onkostennota.
Wat moet ons kleine landje met al die vluchtelingen beginnen? Amerika houdt de voordeur op een kier. Engeland heeft de poort op slot maar daar zijn nog bruggetjes, alleen ... je moet het wel weten. Wie de weg kent en de spraak glipt Frankrijk binnen door de mansarde.
Echt, wij Nederlanders zijn de beroerdste niet, al is de regering zelf hard als een bikkel. Wij willen deze stumpers graag helpen. Omdat we ook menslievend zijn naar vermogen, zijn we spon
86