de mens gemakkelijk in de war te brengen.'
'Ik heb gisteren tegen mijn dochter gezegd, dat ze zich door die
man niet het hoofd in de war moet laten brengen.'
'Vader, zou U met het doen van zulke confidenties niet willen
wachten totdat ik er niet bij ben.'
'Waarom kind? Mijnheer mag best weten, dat ik het nodig heb gevonden je duidelijk te maken, dat de verveling aan boord van een schip het verschil tussen een zwarte en een blanke huid toch niet blijvend kan doen verdwijnen.'
'Moet dit soort rassen-discriminatie nu gepredikt worden juist door U?'
'Mijn mening heeft slechts betrekking op de verhouding tussen twee mensen, en op niemand anders. Op Violet en op de man, die zich Kogelflesje laat noemen. Mijn mening is, dat Violet zich door deze man niet moet laten begoochelen. Ik motiveer deze mening tegenover U en haar door te zeggen, dat al het zeewater van de wereld een zwarte huidskleur niet doet verbleken. Maar nu U het mij vraagt moet ik toegeven, dat mijn mening omtrent die verhouding niet anders zou luiden, indien deze beide mensen dezelfde huidskleur hadden; alleen dan zou ik andere argumenten zoeken om mijn mening te rechtvaardigen.' 'U houdt mij ten goede, maar ik vind, dat U nogal snel de onhoudbaarheid van Uw argumenten toegeeft; voor het overige vond ik die argumenten ronduit gezegd: onzin.'
Die avond legde Kogelflesje het erop aan, dat hij met mij een beetje kon babbelen. Alléén!
Hij had een vraag op de man af: 'U komt uit Amsterdam, hè? Een Hollander . . .'
Dat zei hij in 't Engels. Hij aarzelde, toen vroeg hij: 'Wanneer bent U het laatst in Mokum geweest?'
Hij sprak nu geen Engels, of Afrikaans, maar doodgewoon Amsterdams.
'Mokum ... zoals jij dat uitspreekt, je bent zelf eenMokummer.'
78