onvergetelijk feest, al die dodelijk vermoeide nikkers, om je rot te lachen.
Toen Kogelflesje de derde avond van zijn verblijf aan boord zich tot zijn merk met gin had volgegoten, strompelde hij achter John Eyton aan naar het achterdek. Huilend van jenever-verdriet nam hij de bemanning in vertrouwen. Ergens tussen zijn bagage had hij een partij ruwe diamant weggemoffeld. Bij elkaar gebietst en voor een scheet en drie knikkers gekocht van zwarte jongens, die in de mijnen werkten en met levensgevaar stenen naar buiten smokkelden.
'Een halve kilo minstens, jongens. Is een kapitaal waard. Jaren heb ik erover gedaan om het steentje voor steentje bij elkaar te laten jatten.'
'Wat ga je ermee doen?'
'Een nieuwe toekomst bouwen. De kogel uit mijn hals laten snijden. Dat is het begin van de nieuwe toekomst.' Zijn alcoholverdriet werkte aanstekelijk op John Eyton: 'Dat helse land. Ik weet niet eens hoe groen het groen van gras is. Twintig jaar heb ik in de bush-bush gekrepeerd. Weet jullie hoeveel dagen dat is, en nachten? Meer dan drie en zeventig honderd, de schrikkeljaren meegerekend. Twintig jaar lang heb ik tegen mezelf gezegd: één keer ga ik naar huis. Kan heel Afrika wat mij betreft barsten. En de eerste de beste knul, die ik in good old England tegenkom, daar zeg ik tegen: man, jij gaat mee, jij mag je vandaag op mijn kosten laveloos drinken. Die gelofte heb ik afgelegd, de eerste de beste wildvreemde mag zich op mijn kosten het delirium zuipen.'
Behalve dit gezelschap waren er nog twee passagiers aan boord; die hielden zich een beetje afzijdig. Doctor Jeremiah Moises Brown en zijn dochter Violet Virginia Brown. Negers. Ze gebruikten een statige ietwat omslachtige woordkeus, die aanstekelijk werkte. Captain Bill Iden had het verstandig gevonden de
73