gewond, in Djakarta moesten ze hem uit de Molenvliet vissen, in Wladiwostok verzwikte hij de enkel van de Rus die hij in zijn bijziendheid ondersteboven liep, in Stalingrad stapte hij zes treedjes mis, in Stockholm kregen alle chauffeurs de gil-zenuwen en als hij Europa achter de rug had, zou hij de tegenwoordigheid van geest van de automobilisten op het westelijk halfrond gaan testen. Maar hij zag de wereld. Hij zoog haar beeld in één lange teug naar binnen. Zijne Majesteit Koning Half-oog. Ik denk soms aan hem, met weemoed. Voor mij is hij het symbool van de reislust.
Toen ik een jaar of wat geleden op de 'Westerdam' tien zeer genoeglijke dagen beleefde, was één van mijn railing-kameraden een man van negentig jaar, twee meter lang met eeuwige sneeuw op zijn top. 'Mijn naam is Jack Robinson.' Toen de zoutwater-vriendschap uitbotte vertrouwde hij mij toe, dat zijn heit en mem in Tynje in het Heitelan hem daar bij de Burgerlijke Stand hadden laten inschrijven als Bokke Hooyinga, een naam niet veel gekker dan Jack Robinson. Toen hij nog maar een kind was, waren ze naar de States geëmigreerd, dat was in de dagen van de Friese Volksbeweging. In het Heitelan kwamen de mensen om van de honger. In Amerika had hij de klassieke weg naar het succes afgelegd, van bordenwasser tot miljonair. 'Ik heb mijn dollars verdiend in kwekerijen, die in Californië eeuwigdurend in bloei staan, aan mijn rozenstruiken hangen Cadillacs voor al mijn kinderen en kleinkinderen.' Een dag later was de intimiteit tussen hem en mij zo innig geworden, dat hij mij zijn dagboek liet lezen, een zwaarlijvig poëziealbum met roodfluwelen zittingen, waarop in gouden krullen stond:
'Jack Robinson's Travels Round The Globe.' 'Yes sir, als ik dood ben, zullen mijn kinderen lezen, wat ik op mijn reizen heb gezien, en dat zal hen sterk maken.' En wat had hij dan wel gezien? De eerste twee bladzijden be
56