De vrijdagavond daarop zaten we in Herzlia in Hotel Sharon. De conversatiezaal heeft aan één kant een groot tegeltableau. Mannen staan te hengelen. Een van de diensters zette op de lam-brizering eronder een paar kandelaars. Stak de kaarsen aan. 'Shabat Shalom .. Z1) 'Shalom Shabat.'
Boven in de synagoge van het hotel zongen vrome mannen het lied ter ere van de sabbathbruid. Hier inde conversatiezaal kwam de gezegende Sabbath bij de profane gasten met een ontstoken kaarsje.
Zei het dienstertje: 'Shalom . . . vrede. Meer wens ik niet, meer wil ik niet. Vrede.'
Ze vertelde. Geboren in Hongarije. Door de hel van sluipende vervolging naar de gillende verschrikking van mensenjacht. Maar ze was ontsnapt. Ze kwam, illegaal, naar Israël. Hier is ze getrouwd. Haar zoon in het leger. Haar man in de industrie. Omdat een mens denkt, dat hij altijd persé moet troosten, zei ik: 'Nou maar, dan ben je toch maar aan alles ontsnapt. En je zoon zal heus de oorlog wel doorkomen. Nee, echt, er zijn mensen, die het heel wat beroerder hebben dan jij. Je hebt 't overleefd. Je bent betrekkelijk gelukkig.'
Zei ze: 'Ach ja, gelukkig ben ik wel, maar de voeten zijn zo moe.'
x) Vredige Sabbath.
52