derne Israëlische kibboets niet van de hoofdstad der oude Naba-teeën.
De Nabateeën waren van Arabische oorsprong. Bij elke stap die je in het Midden-Oosten doet, onverschillig in welk land, steeds opnieuw denk je: wat is het verschil? En als er dan verschil bestaat, is het dan waard, dat er ook maar één mens voor zou moeten sterven?
Niet over de weg door de Negev naar Eilath gingen we, maar wel door de lucht. We kwamen aan toen de hele stad in rep en roer was. Een uur tevoren was, vlakbij, op de weg door de woestijn een bus met schoolkinderen op een landmijn gereden. De kinderen waren een doodlopend zijweggetje ingegaan om een ruïne te bekijken. Daarna hadden Arabische terroristen de landmijn ingegraven op de kruising van de zijweg en de hoofdweg. De onderwijzer dood, zes kinderen dood, zestien voor het leven afschuwelijk verminkt. Maar het leven gaat door. Onrustig. Druk. Verontwaardigd. Maar het gaat door. Onstuitbaar. Als een granaatscherf door een week kinderlichaam.
Ik herinner me, dat ik Eilath heb gezien, toen het nauwelijks bestond. Eigenlijk is deze zin dwaasheid. Reeds koning Salomo gebruikte dit havenstadje om er koper te ruilen tegen goud uit het geheimzinnige land Ophir.
Toen in 1947 de soldaten van Ben Goerion in Eilath arriveerden, bestond de vlek op de landkaart uit een paar lemen hutten. Maar de oude baas zei: hier moet een moderne havenstad komen. Om zoiets te zien, als het er nog niet is, moetje een visionair zijn. Eén man nam op zich die stad te bouwen en te besturen. Om zoiets te beloven moet je een volslagen gek zijn. Die dwaas heette: Zie-gie Nenner; een jongen uit een leerwinkel op de Haarlemmerdijk in Amsterdam. Hij bezat toen al een reputatie van driestheid. Voor de ingang van de kibboets Degania staat een oude tank bij wijze van museumstuk; die heeft Ziegie in zijn eentje veroverd op de Engelsen of op de Syriërs, dat weet ik niet meer
4i