stenen uit de muren van Salomo. En de rollen met de Wet. Een wonder Gods.
De synagoge, die op de plaats is gebouwd waar vóór de brand de oude eerbiedwaardige wondermooie la Ghriba heeft gestaan, niet ver van de plaats waar de geheimzinnige jonge vrouw met de gelukzalige glimlach begraven ligt ... die synagoge hoort nu aan de toeristen. In de fundering zijn de stenen van Salomo verwerkt.
De twee dorpjes, Arabisch, bestaan uit de gewone huisjes met platte daken, die je overal in de Oriënt aantreft. Kraakzindelijk. Van buiten helder wit, van binnen duister en koel. Als er niet hier en daar een Davidster voor de venstertjes hing, zou je het verschil niet kennen tussen het huis van een Jood en een niet-Jood.
De eigenlijke Joodse buurt is geen ghetto. Een paar straatjes, waar iedereen vrijelijk in en uit kan lopen. Oude mannen en vrouwen en jonge, beeldschone kinderen. De synagoge - de herbouwde - is foeilelijk. Arabische motieven, veel tierlantijnen van blauwe Hebreeuwse letters op wit matglas. De heilige wetsrol is geel en eerbiedwaardig van hoge ouder dom. Op koperen plaatjes staat in Hebreeuwse karakters het voorgeschreven gebed (voor de vreemdelingen hetzelfde gebed, maar nu in westerse letters en fonetisch, want het gemak dient de mens). De sjammes, de koster, is een oude baarddrager. Als ik probeer een gesprek met hem aan te knopen, blijkt dat hij niet kan praten, of misschien wil hij het niet. Hij steekt zijn hand uit, dat is welsprekend genoeg.
Een oude man vertelt ons: 'Vijf-en-twintig-honderd jaar hebben we hier geleefd. In vrede en in veiligheid. Geen discriminatie, geen andere moeilijkheden. Niets. Iedereen dacht: hier zullen onze kinderen opgroeien en onze kleinkinderen. We hadden ons gemakkelijk kunnen vermengen. Maar we wilden niet. Elk jaar op het Paasfeest wensten we elkaar "Volgend jaar in Jeruzalem".'
23