Toen kwam de stichting van de moderne Joodse staat. Van Israël. Vijf-en-twintig-honderd jaar waren we hier bij elkaar gebleven. We hebben gewacht tot we weer naar huis zouden kunnen gaan. Nu trokken de jonge mannen weg uit de veiligheid hier, naar het gevaarlijke leven ginds in de kibboetzim aan de grenzen van het nieuwe oude land. Ze kennen de Oriënt. Ze hebben hun bestemming gevonden. De jonge vrouwen volgden. Hier in Hara Shira en Hara Kebira wonen nu alleen nog maar oude mannen zoals ik en de oude vrouwen. En wat kinderen, die ze ons uit Israël sturen om ze hier op te voeden.' Hij was een weemoedig man. Maar toen klaarde zijn gezicht op: 'Is dat niet een groot wonder van Adoni, de Eeuwige. .. Elk jaar zeiden we: "Volgend jaar in Jeruzalem". Hij heeft ons gebed verhoord. Hij heeft ons hier veilig bewaard, opdat onze kinderen en kleinkinderen zouden kunnen bouwen aan Eretz, aan het Land, eindelijk ons eigen land. Ik dank U, O God, dat U mij hebt laten leven tot op deze dag.'
24