schrijft: 'Als ik gelovig was, zou ik dat als een vingerwijzing Gods beschouwen; ik, die geen Jodin wil zijn, moest een reeds besneden kind ter wereld brengen, maar dat is immers onzin. Ik heb er met de dokter in 't ziekenhuis over gesproken en hij zegt: als een jongen die besneden ter wereld komt een vingerwijzing Gods is, dan zijn alle bavianen vingerwijzingen Gods. Ik heb hier in 't dorp schattige mensen gevonden, die het kind willen aannemen, daar is David nu. Ze zijn katholiek, ik vind 't best, zoals je wel zult begrijpen. Ik heb een stel verklaringen moeten ondertekenen, dat ik afstand doe van de rechten op de opvoeding van David en alles wat daartoe behoort en dat ik verder alle zorgen aan hen overlaat. Kun je in Amsterdam een betrekking voor mij vinden, want ik wil zo gauw mogelijk de verschrikkelijke jaren vergeten.'
Interlude
TOT Heinz heb ik me altijd aangetrokken gevoeld; ik weet niet hoe dat komt, soms bespeurt men voor een volslagen vreemde sympathie op het eerste gezicht. Destijds al in 1933, toen hij op Schiphol landde, wist ik op slag dat hij en ik goede vrienden zouden kunnen worden. Hij heeft mij trouwens meermalen zijn beste vriend genoemd.
In mijn Londense tijd, toen Nederland bezet was, heb ik soms over Heinz en zijn levensgeschiedenis nagedacht. Hun geschiedenis (dacht ik) is het levensverhaal van tienduizenden emigranten en werden wij niet allemaal uitgewekenen toen de beesten ons opjoegen over de grenzen of ons binnen de landspalen in de onderduik dreven? Wij hebben in Londen het vaderland in de verte geïdealiseerd totdat wij het beeld dat wij projecteerden aanzagen voor de werkelijkheid. Evenmin als Heinz en Annie konden wij het verleden uittrekken als een oude jas. Hiin verleden en afkomst zou je in een dik boek tot leven kunnen roepen, maar voor de
109