Dat was het breekpunt. Mijn weerstand zakte in elkaar. Een golf van medelijden-met-mijzelf sloeg over me heen. En toen kwam alles los, al het leed en verdriet van de dagen mijner jaren. Ik begon te huilen. En onderwijl praatte ik, onsamenhangend, vertelde ik alles. Van het leven op 'Oudenhof', van Gerard en Jan, die zijn polsen doorsneed met een glasscherf en 's-morgens dood werd gevonden in een plas bloed. Alles vertelde ik. Hoe lang deze ontlading duurde weet ik niet. Ik werd met een tabletje naar bed gestuurd. De volgende ochtend voelde ik me beter. De geijkte uitdrukking in zo'n geval luidt: er was een zware last van me af gevallen. Maar op mij paste dat gezegde niet. Voor het eerst van mijn leven was ik zonder rem openhartig geweest, maar ik was er niet rustiger door geworden. Ik schaamde me voor mijn openhartigheid. Dokter Koekierol begon mij echt te zoeken. Hij zwierf vaker om de ploeg Pelle heen dan vroeger. Ik had me voorgenomen hem geen vat op mij te geven. Ik groette hem nu, maar ik keek hem daarbij brutaal aan. Wat kon hij daar tegen doen? De andere lui in mijn ploeg wisten dat er tussen hem en mij een dodelijke vijandschap bestond. Ze probeerden mij op te hitsen. Maar dat was niet nodig. Kalm moest ik blijven, me niet laten verlokken tot openlijke botsingen.
In het gesticht was een vent van mijn leeftijd, een zekere Marinus Dop, met wie ik goed overweg kon. Hij leed aan vallende ziekte. Zijn vader dreef een grote boerderij in het Groningerland en die hofstede was eigenlijk het ongeluk van Marinus. Wat er precies met hem aan de hand was geweest, wisten we niet, maar we hadden er wel een vermoeden van. In 'Smaalderland' hadden we een kleine boerderij annex varkensstal. De verplegers hadden strenge opdracht er tegen te waken, dat Marinus ooit in die stal kwam en als de dikbillen buiten waren, moest hij op verre afstand blijven. Hij kon voortreffelijk tekenen, ik denk, dat we ons daarom
92