flauwe helling op. Af en toe moesten de rails worden verlegd, net zo lang tot we met spitten en storten op niveau waren. De veenplas was een modderige ondoorzichtige poel. Het was midden in de zomer. Tropisch warm. Bruinverbrande naakte bovenlijven. Toen kreeg iemand van ons de baldadige inval het stootblok aan het lage eind van de rails weg te nemen. Het lege treintje kwam op zijn eigen vaart naar beneden en reed pardoes het water in. We trokken onze schoenen uit en gingen de plas in om het treintje te redden. De verpleger-ploegbaas stond op de kant toe te kijken. Maar in het van bagger zwarte water en in het gewriemel van de lijven tussen en op de wagentjes kon hij niet alles in het oog houden. Het was een opwindend spel. Niet alleen door dit voorval vond ik het werken in de ploeg Pelle zeer plezierig. Bij het uitbaggeren van de slappe grond langs de plas vingen we zeelten. We sneden ze open, maakten ze schoon en grilden ze boven een vuurtje. Later mochten we pannetjes meenemen om ze te bakken. Ze smaakten heerlijk, ze waren voor ons — het klinkt misschien gek — een stukje zoete vrijheid. Maar het leven in 'Smaalderland' was niet altijd zo plezierig. Er waren veel dokters, dat is te begrijpen. Behalve, dat ze in allerlei ziekten en lichamelijke ongemakken waren gespecialiseerd, had elk van hen ook een aantal verpleegden voor de algemene praktijk. Laat ik zeggen, als een soort huisdokter. De dokter, aan wie ik was toegewezen, kende ik niet bij naam. Iedereen in het gesticht had een bijnaam en dus noemden de verpleegden hem onder elkaar Dokter Koekierol. Hij was een boom van een man met een stem als een misthoorn en met enorme brilleglazen. Ik mocht hem niet, nog voordat hij een wóórd tegen me had gesproken. In zijn nabijheid voelde ik me onzeker, ik wist me geen houding te geven en dan word ik altijd onberedeneerd baldadig. Hij vroeg me op bulderende toon de gewone onzin, naam, leeftijd, geboortedatum, vader, moeder en zo meer.
88