dat rapport had hij begrepen, dat ik een soort kunstenaar was met koper en soldeerboutjes enne nou heb ik een gesprek gevoerd met de directeur van het gesticht 'Smaalderland' in het hoge noorden enne er is een plaats vrij enne het mooiste is: ze hebben er een koperslagers werkplaats enne al je gereedschap laten we daar naar toe komen, dan kun je zoals vanouds werken zoals je zelf wilt.
Hoe ik hem aankeek, weet ik niet, maar ik vermoed, dat er meer achterdocht dan vertrouwen op mijn gezicht lag. 'Heb je er geen zin in?'
'Dat wel, maar mijn gereedschap thuis, hoe komt u daarbij?' 'Dat is een idee van je moeder'. 'Dus niet van mijn vader'.
'Je vader. . . die was er tegen; die zei, dat je het hier zo goed had en dat je hier maar moest blijven'. 'Goed, dan ga ik naar 'Smaalderland'.'
'Smaalderland' was een heel ander soort inrichting dan 'Oudenhof'. Ik zal proberen aan te geven wat het verschil was. In 'Oudenhof' voelde ik me in een streng soort ziekenhuis; 'Smaalderland' was meer een tot vakantie-kolonie uitgegroeide gevangenis. In mijn ogen was 'Smaalderland' zeker twintig keer zo groot. Uitgestrekte bossen, stukken hei. Veenderijen, die moesten worden afgegraven. Sloten, die op tijd moest worden geschoond. 'Oudenhof' was een huis, 'Smaalderland' was open lucht, vrije natuur. Rondom het uitgestrekte terrein liepen brede sloten, op de walkant stonden hoge hekken. Door de spijlen kon je de rijksweg zien. Auto's snelden voorbij, mensen met een doel, met een toekomst. Wij, de van God veriatenen, wuifden. De automobilisten deden slapjes dag-met-het-handje. De volgende seconde waren ze ons alweer vergeten. Wij, aan de andere kant van sloot en hek, fantaseerden hardop, heb je die lekkere knul gezien? Iedereen had gedachten die hij niet uitsprak. Eens zal er een wonder gebeuren. Er zal een auto verongelukken. Brand.
86