het werk overzag, dat het gehele alfabet van me zou vergen, voelde ik mij verzinken in een zalig gevoel van veiligheid en rust. Wat moet een mens gelukkig zijn, die zijn hele leven helemaal alleen in een klein hokje met penseeltjes en kleurtjes mooie boeken mag overschrijven in letters, die zwaar zijn van ornamentiek.
Mijn hobbie (als ik die zo noemen mag, maar het was veel meer) om prachtige letters te schilderen werd in geen tijd in het gesticht bekend. De directeur kwam kijken en later de dokters. De verpleegden verzonnen allerlei listen om in de boekbinderij te komen. Toen de A klaar was, straalde iedereen. Ik zelf was minder tevreden. De tekening was wel goed, maar ik zag de gebreken, zij zagen alleen wat goed was. Aan de B kon ik nog niet beginnen, de conceptie van de tweede bladzijde moest nog bij mij rijpen. Wel wist ik, dat ik uitgaande van de B een kudde zilver-witte lammeren als hoofdmotief zou nemen.
De maanden in de boekbinderij vormden een van de weinige episoden in mijn leven, dat ik werkelijk gelukkig was. Ik had vrede met mezelf gevonden. Tegen Anne Boersma zei ik in die tijd:
'Ik geloof niet, dat ik hier weg zou willen'. Maar, zo gaat het nu eenmaal in het leven, althans in het mijne. . . die innerlijke vrede kon niet eeuwig duren. Hij werd verstoord doordat Jan en Gerard op beangstigende wijze ruzie met elkaar maakten. Ik had met die twee niet gebroken, maar ik had veel minder aandacht voor hen dan vroeger. Zij werkten in de houtzagerij en -draaierij. Ik was in mijn vrije uren zo vervuld van mijn teken- en schilderwerk, dat ik hen nauwelijks opmerkte. Als zij een onnozel spelletje kaart speelden, zat ik kleine tekeningetjes te maken, ontwerpen en schetsjes voor het mooie boek. We waren niet kwaad op elkaar, maar we dreven van elkaar af. Jan en Gerard, dat begreep ik wel, werden echter juist naar elkaar toegedreven.
80