vaders kant, tiranniseerde als fijne dominee een van de zwarte-kousen-gemeenten in het Groningse land. Op tijd zijn neutje en, als het er niet de tijd voor was, nam hij er toch eentje. Altijd inwonende dienstmeisjes over de vloer. Overdag beschikte mevrouw over die aanvallige wichten. Eventjes over de vijftig trof hem een beroerte. Verlamd zittend op een stoel met een potje, bleef hij tiran, tot het uur van zijn dood. Mijn grootvader onttrok zich tijdig aan dat vrome gezinsverband. Hij avontuurde met een raar kroegje in een van de dode stadjes aan de Noordhollandse kant van de Zuiderzee. In de tent van opa was de duivel kostganger. Opa was een geweldenaar. Een reus van tegen de twee meter. Hij dronk als een spons. Een groot jager op vrouwen.
Toen mijn eigen vader nog geen dertien was heeft hij zich aan de vaderlijke zorg ontworsteld. Er is nooit een poging ondernomen hem ter liefderijke koestering in de schoot van het gezin terug te krijgen. Vader heeft in alle grote hotels van binnen- en buitenland gewerkt. Het beroep van slager trok hem met sterke banden. Uit het oudste en taaiste koeiebeest wist hij altijd nog wel een malse biefstuk los te beeldhouwen. Hij was een soort Michelangelo.
Mijn moeder komt uit het Brabantse. Van huis uit is ze katholiek. Haar ouders, boerenmensen, zijn jong gestorven. Ze is nogal vrij opgevoed bij een oom, een tuinman. Thuis waren we met ons zevenen, vader, moeder en vijf kinderen. Vader dekreteerde dat we hervormd waren. Dus waren we hervormd. Maar geen van de kinderen heeft hij laten dopen. Jan, mijn oudste broer, kon niet leren. Hij is ongetrouwd gebleven.
Pieter, die op hem volgt, is wèl getrouwd; maar heeft hij het nou tot een mooie positie in de maatschappij gebracht. .. nee! Hij is incasseerder bij een bank, met een grote naam van eerlijkheid en een klein salaris. Zijn vrije tijd vult hij met verschillende vormen van echtelijke afkeer.
8