medemens, of voor ruim begrip voor het menselijk tekort, waarvan de 'Oudenhof' een pakhuis vol was... mijn mede-verpleegden waren gewoon. Gewoon gewoon Ik bewoog me tussen hen, een van de hunnen. Alleen: ik probeerde met een masker voor door het leven te gaan. Ik kan niet zeggen, dat dat me altijd is gelukt. Omdat mijn mede-verpleegden zichzelf kenden, zagen ze door mij heen, alsof ik van glas was.
Al werden we ononderbroken geobserveerd — proefdieren in een laboratorium — er gebeurden in het gesticht genoeg dingen, waar de verplegers geen weet van hadden. Vrij spoedig begreep ik dat er ondanks het strenge toezicht, gerommeld en gerotzooid moest worden. Hoe ik dat merkte? Dat is moeilijk onder woorden te brengen. Het heeft iets te maken met een zoveelste zintuig, dat een kombinatie is van alle zintuigen. Ik ontmoette een willekeurige verpleegde, keek even naar hem en ik wist: die is aan het donderen geweest. Hij had een blik in zijn ogen, tegelijkertijd rustig, verzadigd en opgewonden. Een stiekum lachje om zijn tuitmondje. Allerlei kleine bijzonderheden, die je alleen kon zien, als je behoorde tot de wereld der uitverkorenen. Ik keek hem begrijpend aan. Even was er dan in zijn ogen dat kleine sein-lichtje: wij begrijpen elkaar, jij zwijgt wel. In het begin was ik nieuwsgierig. Er waren veel verpleegden met die lichtvonkjes in de ogen. Waar ontmoetten de samenzweerders elkaar? Hoe konden ze aan de waakzaamheid van de verplegers ontsnappen? Of zaten misschien verplegers mee in het komplot? Mijn nieuwsgierigheid veranderde in verlangen. Ik wilde het weten. Ik moest het weten: In het voorbijgaan werden dingen gezegd, die mij nog sterker opwonden.
'Nou jij moet nodig voor de bijl', "t Zal je goed doen'. 'Kom eens af'.
71