waarschijnlijk zelf niet.. . althans toen nog niet. In 'Oudenhof' probeerden ze ons te genezen met arbeidstherapie. Laat een patiënt zich kapot werken, dan wordt hij vanzelf wel beter. Ons werk was vrij eenvoudig. In het Achtergesticht repareerden we postzakken. Elke jongen kreeg een berg vuile kapotte zakken naast zich. Een lange zeilmakers-naald en een kluw vissersgaren. Naaien maar! Het werk was eentonig, maar niet ongezellig. Je kon er bij zingen. En je mocht met elkaar praten. Maar je moest nooit vergeten, dat de verplegers altijd probeerden je af te luisteren. Misschien hoorde dat luistervink-spelen bij de therapie. Maar dan hadden ze het toch ongemerkt kunnen doen. Het werk was zo geregeld, dat de jongens tegen elkaar op werkten. Je beulde je af alleen maar om aan het eind van de dag te kunnen horen, dat je de meeste postzakken had hersteld. Daar leefde je van op. Die onderlinge concurrentie was sterker dan de warmste vriendschap. Jongens die voor elkaar door het vuur zouden gaan, waren doodsvijanden zolang ze in de werkplaats met elkaar wedijverden. De theorie zal wel geweest zijn: hoe harder ze werken, hoe minder ze aan hun verboden verlangens denken. Maar je driften zijn zo trouw als honden, ransel ze af, honger ze dood, jaag ze weg, ze komen toch weer op het oude hok terug. Hoe gaat dat met gezonde jonge mannen? Eerst praat je over ditjes en datjes. Al gauw krijgt elk woord een dubbele betekenis. Het komt niet op de woorden aan maar op de gedachten, die ze verbergen. Je gaat elkander jennen. Opjutten met lichaamshoudingen. Stangen met de ogen. Je maakt een steels gebaar met je duim tussen wijsvinger en middelvinger. Je strijkt wulps met je tong langs je lippen, heel vlug en je tong zo spits mogelijk gekruld. Onderwijl werk je door, want de verpleger merkt onmiddellijk of het tempo verslapt.
Ik had me voorgenomen met een masker door het leven te
67