knoopje maar. Het griezelige, dichte haar bedekte zijn lichaam tot over het sleutelbeen.
'Zo ben ik over mijn hele lichaam. Eén en al haar'. 'Nou, wat zou dat?'
'Maar ik ben toch een vrouw', huilde Jan zachtjes, 'ik voel als een vrouw, ik houd alleen maar van mannen, ik ben een vrouw. Vrouwen hebben blanke lichamen zonder éen haartje. En ik, ik ben een vrouw en een monster'. De haren waren er de oorzaak van dat Jan op 'Oudenhof' moest zitten. Telkens wanneer de afschuw Jan te machtig werd, ging hij in een groot warenhuis lingerie stelen, bustehouders, nylonkousen.
Zijn vader was een deftige notaris. Die had handen vol geld uitgegeven aan alle mogelijke kwakzalvers, die beweerden Jantje te kunnen genezen. Maar Jan bleef op roof uitgaan, telkens als de beharing hem te machtig was. Een paar keer was het pappie gelukt met veel geld een strafzaak te voorkomen. Maar de directies van de warenhuizen werden steeds minder geneigd hun klachten in te trekken. Nu zat Jan in de 'Oudenhof', met zijn apevacht. Omdat hij zijn protest niet meer kwijt kon in een warenhuis, huilde hij veel. Uren achter elkaar. Een vrouw, met zo'n afstotend uiterlijk, dat is toch wel erg verdrietig. In het begin heb je met iemand als Jan te doen. Maar zijn jammerklacht kende ik spoedig uit het hoofd. Een vervelende gil-mie.
Met Gerard had ik veel meer op. Niet dat ik dadelijk smoorverliefd op hem werd. Maar ik mocht hem. 's-Nachts droomde ik van hem. Dan zag ik hem in dat schuurtje. Een jongetje dood op de grond. En hij met een grote bebloede klinker in de hand. Tussen liefde en dood is geen sloot. Ik had me nu eenmaal voorgenomen, dat ik met een masker zou lopen. Als er over mijn verleden werd gepraat, trok ik een huichelachtige droeve tronie. Zo van guttegut-mense-wat-heb-ik-
63