prooi was. Ik probeerde me er tegen te verzetten. De naakte man overwinnen, hem op de grond werpen en doden. .. dat moest ik, ik wist het elke ochtend, wanneer ik na een droom van folteringen, het licht van de dag zag. De hele dag had ik de gedachte bij mij, ik ben sterker, ik kan hem baas. Maar als de schemering begon te vallen, greep de onrust me bij de keel. Ik zat op mijn kamertje, ik mocht niet wijken, hij moest sterven, die naakte kwelduivel. Ik sprong op. Ging gejaagd heen en weer lopen.
Buiten was het nu aardeduister. Een nacht mèt maan kan donkerder zijn, dan een maanloze.
Altijd verloor ik de strijd. De fantasie van mijn folteraar kende geen grenzen, ik gehoorzaamde willoos aan zijn bevelen.
Voor geen enkele kwelling schrok hij terug. Hij dwong mij lichaamsdelen af te binden om het genot te verhogen. Eén keer, midden in de winter, sprong ik spiernaakt in een bospoel.
Op een dag had ik op de rommelmarkt een zware roestige ketting opgescharreld. Ik kocht er een groot hangslot bij. Ik ketende mijzelf aan een boom, spiernaakt. Het slot legde ik in de ketting, sloot het en wierp toen de sleutel een eind van me af. Het was een gruwelijk-heerlijke nacht. Huilend en kermend kronkelde ik in de roestige ketting. De schakels sneden in mijn vlees.
'Maak me los, maak me los... sla me niet... maak me los. .
De angst dat de sleutel buiten mijn bereik zou liggen, was héérlijk. Morgenochtend zullen ze me vinden. Bloedend en bewusteloos. Hangend aan een boom. Misschien vinden ze me niet. Ik zal uit mijn bewusteloosheid ontwaken en opnieuw gaan gillen. Zo zal ik sterven, heel langzaam. Van honger zal ik mijn vingers gaan afknagen. Jaren later zullen ze een geraamte vinden, een skelet dat in een ketting aan een boom
36