kèn ze. Ik herken ze. Het zijn de ogen van mijn vader. Ik heb dezelfde gemene prik-ogen als hij. Ik voel me.. . ik kan het niet anders beschrijven... als een akker, waar de ploeg kris-kras over heen is gegaan. In een seconde tijd ben ik volwassen geworden. Ik ben ongelukkiger dan ooit. Eenzaam, onbarmhartig eenzaam.
Eenzaamheid is de enige metgezel, die de mens trouw blijft tot na zijn dood. Mijn leven was een doelloze strijd tegen het alleen-zijn. Elke keer hoop je, dat je een vriend gevonden hebt, met wie je samen de goddeloze verlatenheid te lijf kunt, en elke keer volgt een teleurstelling.
Ik ben vele malen in mijn leven verliefd geweest. Verliefd uit de verte en altijd op jongens. Vanzelfsprekend was mijn genegenheid-op-afstand erotisch getint. Maar overdag overheerste het verlangen: met hém zal ik niet meer alleen zijn. Met zo'n jongen praten. Over alledaagse dingen en ook over moeilijke onderwerpen. Wat is de zin van mijn leven? Hoe sta ik in de wereld, die ik waarneem?
Johan Bok was een jongen van mijn leeftijd, met zachte haren en weemoedig-bruine ogen, die aan een ree deden denken.
's-Nachts wakker liggend fantaseerde ik hoe mooi onze vriendschap zou zijn, de mooiste die de wereld ooit had gekend. Ik voerde diepzinnige gesprekken met hem. Hij beantwoordde al mijn vragen.
'Dat zijn problemen van ernstige aard, jij bent een ernstige jongen', zou hij zeggen.
En ik fantaseerde al de antwoorden, die hij zou geven; want Johan nam mij ernstig, dat was óok een deel van onze vriendschap.
Op een avond dorst ik hem aan te spreken. We waren allebei op de fiets.
'Zullen we een eindje gaan omrijden?'
29