jongere zuster en ik slapen, dan fluisterde ze in het voorbijgaan:
'Kijk eerst onder je kussen'.
Daar vond je dan een gebakje in een doosje. Of een zakje met suikerdingetjes.
Een van de hevigste ruzies thuis ontstond, toen vader door een stom toeval had ontdekt dat moeder ons 's-avonds snoepgoed voerde. Ik trilde van angst. Toen ik eenmaal sliep heeft Folkert Folkertsma me gewroken, met zijn machtig mes. Moeder verzon een listige manier om ons toch wat extra toe te stoppen. Als we naar bed gingen kregen we, in het geheim een cent. Konden we de volgende dag snoepgoed kopen. Die cent heeft me eens in zware nood gebracht. Als ik in bed lag stopte ik het geldstukje in mijn mond en ging er op zuigen. Langzaam sabbelend zakte ik dan in een zalige degressieve slaap. Op een avond had ik de cent ingeslikt. Ik gilde het hele huis wakker. 'Ik wil niet doodgaan'.
De dokter schreef een recept: snijkoek met ontbijtkoek en kantkoek. Zoals een echte Nederlandse cent betaamt, kwam hij prompt voor de dag. Op een drafje ben ik naar het snoepwinkeltje van Mie gerend om het levensgevaarlijke geld in te ruilen tegen veterdrop. Veterdrop, daar was ik dol op, zo'n lange zwarte sliert uit je mond laten hangen en hem dan langzaam naar binnen eten.
Ik groeide snel, steeds in de lengte. Ze noemden me Bonestaak. Een lang schraal lichaam met een gek klein hoofdje. Die eigenwijze kop van mij heeft het altijd vertikt met mijn lichaam gelijk op te groeien.
Moeder zeurde al een hele tijd: ik moest nou eindelijk eens in de lange broek. Ik verzette me halsstarrig. Zij hield aan. Ik gaf niet toe. Als zij zo koppig was en ik wilde mijn zin doorzetten, gebruikte ik als laatste argument: huilen. 'Ik wil een kind blijven. Ik wil een kind blijven'.
23