Vader kreunt en gromt. 'Je laat haar met rust... ja of nee?' Hij bromt iets dat op 'Ja' lijkt.
Vader staat op. Slaat wat stof van zijn kleren. De ruzie is over, helaas. Zijn hoofd in tweeën slaan als een kokosnoot. Die gedachte heeft zich met weerhaken in mijn hersens vastgezet. Ik droom er 's-nachts van. Ik sla het hoofd bèng-bèng op de stenen. Het bloed stroomt. De schedel is gespleten als een kokosnoot. Nu kan hij moeder niet meer schoppen.
Met de jongens op school begon ik een beetje vriendschap-pelijker om te gaan. Dat kwam zo: eens per week ging de hele klas zwemmen in een meertje niet ver van ons dorp. Het was ondiep. Je moest al een hele tijd op je hoofd kunnen staan om er te verdrinken. Daarom kon de meester rustig zijn boek lezen, hij had aan ons geen kinderen en wij aan hem geen bemoeizieke schoolfrik. Als we goed moe waren van het ravotten gingen er altijd een stuk of wat jongens met mij mee, de bosjes in, knoeien. Heel kinderlijk en onschuldig. Maar de stemming in de klas werd door dat gescharrel beslist beter. Ik werd niet alleen door de jongens aanvaard, sommigen bewonderden me ronduit. Niemand durft wat ik durf, in de bosjes. Maar ik heb een goed geheugen. Ze kunnen nu wel aardig tegen mij zijn, maar eens hebben ze me achtervolgd, me bespuwd, me vernederd. Laat ze mij maar flikflooien, mij legt niemand in de luren. Ik kan vriendelijk met hen omgaan, maar vergeven en vergeten. .. nee!
Dagdromen. Alleen in mijn kamertje daag ik de jongens stuk voor stuk voor mijn rechterstoel. Ik ben almachtig. Ik ben een volledig mens.
Folkert Folkertsma zegt tegen me: 'Geef mij je haat. Ik doe de rest'.
Zijn mes staat scherp voor iedereen, die hem wederstreeft.
21