'Zolang je vriendjes had, was ik tevreden. Als er meisjes bij je in de buurt kwamen, werd ik kwaad'. 'Wist vader er van?'
'Hij heeft er nooit over gesproken, tenminste toen niet'. 'Ze hebben me op school doodgepest met mijn lila bloesjes'. 'Ze stonden je schattig. Net een kleine prins. Ik heb vaak gedroomd, dat je haren tot op je schouders groeiden. Mooie golvende krullen. Als ik jou niet had kunnen vertroetelen, had ik het leven naast vader nooit kunnen uithouden'. 'Vader was een stuurse man'.
'Sinds hij stierf is hij me nader gekomen dan toen hij naast me leefde'.
Een avond thuis. Vader heeft weer de bokkepruik op. Alles irriteert hem. Hij loert op een legitieme reden om goed kwaad te kunnen worden. Vader memoreert de ondernemende kapelaan uit moeder s jeugd. Als die er niet was, moest hij worden uitgevonden. Moeder snauwt terug. Vader geeft moeder een schop. Meteen vliegen alle kinderen hem aan. Samen met mijn broers en zusters voel ik me sterker dan een reus. We smijten hem met gezamenlijke kracht op de grond. Daar ligt hij met zijn zwaar-ge spier de lichaam. Hij rukt en worstelt. Ik zit op zijn borst. Alle vernedering, alle verdriet, alle haat vliegt in een springtij van bloed naar mijn hersens. Ik grijp zijn hoofd, wil het met geweld op de vloer slaan, op en neer, eindeloos. Maar mijn broer heeft de moordenaarswoede in mijn ogen herkend. Met een ruk smijt hij mij van vaders lichaam af.
'Weg jij ... dat is geen werk voor een kind'.
Hij grijpt vaders hoofd met beide handen.
'En nou blijf je voortaan van moeder af. Anders sla ik je kop
in tweeën als een kokosnoot'.
Die uitdrukking imponeert me machtig. Zijn hoofd in tweeën slaan als een kokosnoot.
20