Toen ik tegen de gevel van het huis opkeek, dacht ik: wat een deftigheid. Stoep in het midden, hoge ramen aan weerskanten, een bel als een klok van Hemony, en een Cerberus in een blauwe jurk met een wit schort, die me wilde uithoren. Na veel vijven en zessen kon ik mevrouw te spreken krijgen, in een statig vertrek met een pendule onder een glazen stolp en een spreuk aan de wand ernaast:
De zwaluw bouwt zijn nest, O Heer Het muschje legt zijn eitjes neer In 't veilig nest van Uw altaren.
(Gek, dat je zo'n tafereel en de details nooit vergeet.)
Mevrouw was Hare Keizerlijke Majesteit zelf. Een verlicht
despoot, maar niet zo erg verlicht. Vader kreeg ik niet te zien.
Na veel draai-ommetjes wist ik tenslotte bij het doel van
mijn bezoek te belanden. Mevrouw versteende. Dat duurde
een paar seconden, toen zei het marmeren beeld:
'Ik kan me niet herinneren, dat ik u gevraagd heb u met
de opvoeding van mijn zoon te bemoeien'.
'Het toeval wil, dat hij het me wel heeft gevraagd. Begrijpt
u niet dat Dick in doodsangst zit?'
'Doodsangst? Voor wie?'
'Voor u'.
Met dat steekspel in woorden schoot ik geen milimeter op. Toen fluisterde mijn instinkt me een nieuwe weg in. 'Mevrouw, vindt u het goed, dat ik u mijn levensgeschiedenis vertel, mijn eigen geschiedenis?'
Ik had me voorgenomen niet te uitvoerig te zijn. Al pratende raakte ik onder de ban van mijn eigen woorden. En zij ook! Ik vertelde haar van mijn jeugd, mijn angsten, mijn desperaat zoeken naar liefde, mijn radeloze pogingen om hoe dan ook genegenheid te verwerven, bij de Jonker, bij anderen, ik
142